Adviezen over stem, spraak, taal, gehoor en mondfuncties geven we graag op maat. Een aantal adviezen zijn wel wat algemener te geven. Zeker als het om spraak- en taalontwikkeling gaat. Op deze pagina hebben we folders toegevoegd, zodat u zich eventueel voorafgaand aan een bezoek aan onze praktijk kunt informeren. De papierenversies kunt u bij de praktijk opvragen.

voorleestips                          Taalstimulering

In de periode tussen 0 en 6 jaar is een kind het meest gevoelig om spraak en taal te leren.  Vanaf de geboorte wordt er  tegen het kind  gesproken en het kind hoort om zich heen gesproken taal. Het kind zelf maakt geluiden door te huilen en al gauw door keuvelgeluidjes. De omgeving reageert daarop en die reacties zijn erg belangrijk voor het verdere ontwikkeling van het spreken. Een kind gaat geluiden die een vader/ moeder tegen hem maakt, nadoen. Vanuit deze imitatie ontwikkelt zich tenslotte het praten. 

Bij sommige kinderen komt het praten wat moeilijk op gang. Dit kan vele oorzaken hebben:

-         Het kan zijn dat uw kind taalzwak is; het gevoel om taal te leren is van nature minder goed aanwezig. Dit kind heeft extra aandacht nodig heeft om goed te leren praten.

-         Het kan zijn dat er te weinig tegen het kind wordt gesproken op de juiste manier (hierover later). Wanneer het goede voorbeeld ontbreekt, kan het kind ook niet op de goede manier (mee)praten.

-         Het kan zijn dat het kind vaak verkouden is geweest en/of oorontstekingen heeft gehad, en daardoor taalaanbod heeft gemist.

Dit zijn slechts enkele oorzaken voor het nog niet goed kunnen spreken van een  kind. Wij willen graag enkele adviezen geven, waarmee een kind geholpen wordt om beter te leren praten.

Als u bewust probeert onderstaande adviezen toe te passen, is er grote kans dat een kind met een moeizamere spraak- en taalontwikkeling op een positieve wijze gestimuleerd wordt.

 Een peuter praat niet als een volwassene, maar u bent wel zijn voorbeeld.

1. Maak korte en eenvoudige zinnen.

2. Spreek niet te snel.

3. Praat over dingen die in de buurt van uw kind zijn of waar uw kind mee bezig is.

4. Praat over de dingen waarmee u bezig bent en begeleid alles wat u doet met gesproken taal.

Voorbeeld:
Wanneer u de tafel dekt: “Kijk, hier is een lepel voor papa; hier is een lepel voor mama, een lepel voor jou, mes, vork, bord, kop, glas”.

Als u enkele dagen steeds deze zinnen herhaalt en uw kind wil u helpen met tafeldekken, laat hem dan helpen en zeg: “Leg een lepel voor papa neer”. enz.

Praat met uw kind wanneer het in bad gaat: “Hier is je washand. Hier is de zeep. Nu was ik je voet, nu was ik je andere voet. Je hebt twee voeten. 1,2, nu was ik je buik, nek, rug”. enz.

Benoem zijn verschillende kledingstukken, de voorwerpen in iedere kamer, het eten bij iedere maaltijd, enz.

5. Ga veel met uw kind beleven.

Voorbeeld:
Wijs uw kind niet alleen veel aan in huis, maar ook buitenshuis. Praat er met hem/haar over wat u samen ziet als u in de bus zit of als u op straat wandelt, over wat u beiden ziet in de winkel als u boodschappen gaat doen. Praat vooral over dingen waarvoor hij/zij belangstelling heeft. Ga met uw kind naar het station en naar de dierentuin/boerderij en praat er met hem over. Uw kind leert dan om wat het gezien heeft onder woorden te brengen en kan zijn ervaringen weer opnieuw vertellen.

 Verwacht niet van uw kind dat het meteen praat als een volwassene. Gaat u na in hoeverre het kind zelf al wat kan vertellen. U kunt uw kind hierbij helpen door de volgende suggesties in acht te nemen:

6. Verwacht geen perfecte spraak, maar wel pogingen om te praten.

Wat die pogingen zijn: een klankje, een woord, een zin, hangt af van hoe goed uw kind al kan praten.

Voorbeeld:
Uw kind wil iets hebben, thee of melk en het wijst er naar, of u denkt dat het thee of melk wil hebben. Handel als volgt: Houdt zijn thee zo dat uw kind het kan zien en geef hem zijn thee pas als hij iets heeft gezegd. U mag hem hierbij helpen door voor te zeggen wat u hem wilt laten zeggen. Of u tevreden bent met wat uw kind zegt, hangt weer af van wat u van hem verwachten kan. Laat duidelijk merken, dat u blij bent met een goede poging.

7. Neem als ouder niet te vlug genoegen met gebaren.
Dit zou uw kind kunnen remmen in zijn pogingen te praten. Kinderen leren praten omdat ze merken dat ze door de spreektaal te gebruiken iets gedaan kunnen krijgen, waarop u reageert. Begrijpt u uw kind te snel dan leert uw kind niet om woorden te gebruiken, want u begrijpt uw kind zo al.


8. Woorden die de taal uitbreiden op het niveau van 2-woordsuitingen

Kijk, weer, nou?, daar, nog, ook, kom, open, dicht, aan, uit.

Een dergelijk woord gekoppeld aan een zelfstandig naamwoord geeft het kind mogelijkheden om het woord heel vaak te horen.

VAT –>  door in het gesprek met uw kind de gebruikte woorden en bedoelingen extra Volgen, Aanpassen, Toevoegen.

9.  Neem de tijd om naar uw kind te luisteren.

Luister naar uw kind als het met u praten wil. Luister ècht en stel vragen over wat hij vertelt, zoals u in ieder gesprek doet.

10. Dwing uw kind niet om te praten als het niet wil.

      Dwing uw kind niet u te vertellen over school of over wat hij heeft meegemaakt. Maar vraag het eens in de vorm van: ”Ik denk dat jij vandaag met de blokken hebt gespeeld?” Uw kind heeft dan de gelegenheid een heel verhaal te vertellen, maar het kan ook kiezen, alleen met ja of nee antwoorden of slechts knikken.

      Vraag uw kind niet u na te zeggen.  Voorbeeld:  Zegt uw kind nog “toel” i.p.v. “stoel”, zeg dan niet dat “toel” fout is maar praat over die stoel. Maak allerlei zinnetjes met het woord stoel erin. Laat uw kind op die manier de goede uitspraak van het woord dikwijls horen. Het is het beste wanneer u dit doet bij een plaatje met een stoel erop of als u juist de stoel aanschuift bij de tafel. Uw kind zal dan meestal op een bepaald moment de goede uitspraak van het woord stoel overnemen.

Let er op dat praten of pogingen om te praten altijd prettig moeten zijn; belonen heeft een betere uitwerking dan straffen. Kritiek of verbeteren is eigenlijk al een soort straffen.

11. Plaag uw kind niet met zijn woorden/praten.

         Lach uw kind niet uit om de woorden die het nog niet goed zegt of om zinnen die het nog niet goed uitspreekt.

12. Spreek niet in kindertaal.

Voorbeeld:
Uw kind zal misschien op een gegeven moment zeggen: “Ikke ga boemeties pukken”, in plaats dat u dan spreekt over “boemeties pukken” kunt u beter zeggen: “O ja, ga jij bloemen plukken”, waarbij u het kind dus niet dwingt tot het beter uitspreken van zijn zin, maar hem toch laat horen hoe het wèl moet. Het goede voorbeeld is belangrijk!

13. Lees uw kind iedere dag voor.

Lees uw kind een verhaal, liedje, rijmpje voor, àls uw kind dit leuk vindt. Ga met uw kind plaatjes kijken en uitknippen.

Vertel een week lang iedere dag hetzelfde verhaal. Wacht af en toe midden in een zin en kijk of uw kind u aanvult. Begint het niet te praten dan gaat u rustig door. Gebruik eens een ander woord en kijk of uw kind opmerkt dat het woord niet juist is.

De mogelijkheid bestaat dan dat uw kind op een gegeven ogenblik veel van het verhaal zèlf zal vertellen.

Belangrijk: Neem uw kind niet teveel uit handen. Probeer hem zelfstandig te laten zijn, hem alles zelf te laten proberen.

________________________________________________


II TAALACHTERSTAND

Een kind gaat praten omdat er vanaf zijn geboorte in zijn omgeving wordt gepraat. Het leren uitspreken van woorden en het leren maken van zinnen met deze woorden gebeurt geleidelijk. Sommige kinderen hebben hier meer moeite mee dan anderen, zodat een taalachterstand kan ontstaan. Wij willen u enkele wenken geven waarmee u uw kind kunt helpen beter te leren praten.

Uw eigen manier van spreken is van groot belang.

-   Maak korte eenvoudige zinnen.

-   Spreek niet te snel.

-   Praat over dingen waarmee u en uw kind bezig zijn. b.v. Als u de tafel dekt: ‘Wij leggen de vork naast het bord”, enz.

-  Ga eens met uw kind ergens heen en praat er dan later samen over.

-  Plaag het kind niet met zijn krompraten.

-  Neem rustig de tijd om naar uw kind te luisteren.

-  Laat uw kind niet steeds alles goed nazeggen, maar wees zelf het goede voorbeeld.

-  Doe samen of met het hele gezin spelletjes waarbij veel gepraat wordt, bv. memorie, lotto, raadspelletjes, enz.

-   Lees met uw kind iedere dag boekjes of kijk met hem/haar plaatjes. Neem hiervoor een vaste tijd bv. voor het slapen gaan..

III VOORLEZEN

Een activiteit, die voor de spraak- en taalontwikkeling van ieder kind van groot belang is, zal hier wat uitvoeriger aan de orde komen.

HET BOEK: stelt u zich bij het kiezen van een voorleesboek de volgende vragen:

a. is het verhaal duidelijk ritmisch?

b. zijn de plaatjes niet te ingewikkeld of te druk?

c. ligt het onderwerp van het verhaal in de belangstellingssfeer van het kind? Met andere woorden: is het kind voldoende vertrouwd met het onderwerp van het boek?

In de bibliotheek zijn dergelijke boekjes zeker te vinden. Min of meer bekende zijn bijvoorbeeld die van Dick Bruna en van de Gouden Reeks.

Het voorlezen kunnen we in drie delen splitsen. Dit zijn:

1. Het gedeelte, waarin door het kind alleen nog wordt gekeken en geluisterd. We noemen dit ook wel het kijk- en luisterstadium.

Het verhaal wordt nog niet meteen voorgelezen. U gaat naar aanleiding van de platen het verhaal eerst in het kort vertellen, zodat het kind al enigszins een indruk van het boek krijgt.

Dan pas gaat u echt voorlezen. Het luisteraartje mag steeds de bladzijde omslaan. Na een poos zult u merken, dat het kind niet alleen meer luistert, maar ook aan gaat vullen. We zijn dan bij het tweede gedeelte en wel in het aanvulstadium beland.

2. U kunt dit “aanvullen” in de hand werken door af en toe aan het einde van de zin te stoppen om te horen of het kind uit zichzelf de zin afmaakt. U kunt eventueel datgene wat het kind zegt uitbreiden of aanvullen. (Het is niet de bedoeling datgene wat het kind zegt te verbeteren). Ook kunt u eens proberen zo nu en dan een ander woord of zinnetje te gebruiken om te zien of het kind in de gaten heeft dat u iets anders “leest”. Het is de bedoeling dat het aanvullen vanzelf komt. Als uw kind niet praat, vul dan zelf onopvallend aan en vraag niets.

Het volgende stadium is dat van het meepraten. (Een enkele keer komt meepraten eerder dan aanvullen) Als u hetzelfde verhaaltje een aantal keren voorgelezen heeft, zal het kind misschien mee gaan praten of “dreunen”. Waarschijnlijk zegt het kind niet precies de tekst van het boek en zal het de woorden niet correct uitspreken, maar wel zult u merken, dat het kind de zinsmelodie goed nabootst.

3. Nog enkele WENKEN:

-Neem niet te snel een ander boek. Het verveelt uw kind echt niet, als u hetzelfde verhaal een week lang iedere dag eenmaal voorleest.

- Lees op een duidelijke rustige en levendige manier. Het voorlezen mag best een beetje “toneelachtig” zijn. Tijdens het voorlezen kunnen zinvolle gebaren en bewegingen worden gemaakt. Gebeurtenissen uit het verhaal kunt u samen in handelingen omzetten.

- Luistertijd: misschien duurt het te lang als u meteen het hele boekje voorleest. Probeer dan elke dag een stukje meer te lezen en zo de luistertijd te verlengen. U kunt het luisteren belonen door na afloop het kind iets te laten doen wat het leuk vindt, bijv. tekenen.

- De voorwerpen op de platen in de prenten- en voorleesboeken zullen veelal ook bij uzelf in huis aanwezig zijn. Maak dan van de gelegenheid gebruik om de voorwerpen in werkelijkheid te betasten, benoemen en te gebruiken. Taalbegrippen ontstaan namelijk door waarnemen en handelen.

Meer over voorlezen, mooie voorleesboeken, boeken bij onderwerpen, boeken op leesniveau en meertalig materiaal zie: www.leesplein.nl

VOORLEESTIPS PEUTERS

Voor een goed overzicht raadpleeg:

‘Peuterboekengids 2005, 0-4 jaar’
isbn 90 77106 18 9

Om de taal van uw kind te stimuleren zijn er b.v. de voorleesboeken uit de Bas-serie:

Zeven  prentenboeken met Bas in de hoofdrol: De slab van Bas voor de allerkleinsten, Bas helpt mama (2-jarigen), Bas past op opa (2-jarigen), Welterusten Bas (2-jarigen),  Ik ben Bas (2-3 jarigen, Bas ga je mee? (4-5 jarigen) en Bas, waar ga je heen? (6-7 jarigen).
Bij de prentenboeken hoort een handleiding voor ouders en leerkrachten met verwerkingssuggesties, onderverdeeld in vier soorten activiteiten: voorlezen, vragen bij verhaal en tekening, liedjes en versjes, taalspelletjes.

Verhalenbundels
Kareltjes voorleesboek
isbn 90 451 0074 6


Rijmpjes en versjes
Ook al zijn kinderen nog zo klein en begrijpen ze nog niet alle woorden/zinnen, op het zingen van liedjes en opzeggen van rijmpjes reageren ze altijd enthousiast. Daardoor maken ze kennis met klank, rijm en ritme van de taal.

Rijmpjes en versjes uit de oude doos
isbn 90 290 0121 6


De leukste speelversjes en knierijmpjes
isbn 90 447 0568 7


Zacht zijn de wolken
isbn 90 257 3608 4


Dick Bruna en het schrijversduo Marianne Busser & Ron Schröder
De boekjes van Dick Bruna (Nijntje enz) en Busser & Schröder zijn zeer geschikt voor de stimulering van de taalontwikkeling van uw kind, omdat het gaat om eenvoudige zinnen op rijm. Tip: lees eenzelfde boekje bijv. bij het naar bed gaan een week lang voor. Probeer na een aantal keren om even stil te houden bij een bepaald rijmwoord en af te wachten of uw kind het woord zelf aanvult. Herhaling bevordert de taalontwikkeling.

Pietertje Pet,

Liselotje,

Hoera, ik ga …

Nijntje naar de speeltuin.

Het huis van Nijntje.

Interessante sites met adviezen en oefeningen bij stoornissen.

http://www.stichtingtaalhulp.nl/Klankbord/Klankbord.html–> oefenen van klanken met geluidweergave.

http://www.onlineklas.nl/ –> o.a. lingo en woordjes leuk natypen

 http://www.hethofderspelen.nl/ –> vooral leuk om samen met je kind te ontdekken, praat er maar over.